Barsten en groeien

Barsten en groeien

Friesland is het einde van de wereld. Erachter begint een zee, vol golven en storm. De zee is koud.

Het voorjaar kruipt slechts langzaam vanuit het Zuiden naar ons toe. Aarzelend, maar vastbesloten. De wilgen bloeien, die trekken zich er niks van aan. Hier en daar groeit er één langs de sloot. Het zijn kleine oases voor bijen en hommels. Met het blad zijn de wilgen meer terughoudend. Het blijft klein en in elkaar gevouwen.

Er waait een harde koude wind. Ik loop in de kleine honderdjarige boomgaard van een kleine kampeerboerderij aan de Swette. Het is een bijzondere plek. Dat komt omdat de boer lui is. Hij zegt het zelf. Als er een boom omwaait, dan laat hij ze liever liggen dan dat hij gaat snoeien en zagen. Ik hou daar wel van. Natuurlijk is hij ook gehecht aan de bomen, en ze krijgen bij hem altijd een kans.

Twee appelbomen zijn door de wind omgewaaid, maar groeien gewoon door. Langzamerhand is de boomgaard een wilde tempel waarin krakend oude takken en veerkrachtig jonge loten dwars door elkaar groeien. Om de boomgaard heen lopen sloten, en op twee plekken is er een bruggetje. Een is van hout, en de ander is van beton. Het is begroeid met lichtgroen Ijslands mos. Het ene bruggetje leidt naar het huisje van een Friese toneelschrijver. Het andere vormt de toegangspoort naar uitgestrekte weiden. Aan alle kanten staan wilgebomen, die de oude fruitbomen moeten beschermen. Ze krijgen vaak de volle laag, in dit open land.

Veel oude schietwilgen zijn geknakt en gebarsten. Rottende stammen liggen half op de grond, vol uitlopers. Het zijn compleet nieuwe bomen geworden. Het pad naar de brug wordt af en toe bewandeld, maar niet heel vaak. Het is een natuurlijk pad, dat steeds verandert. Deze herfst heeft een oude Groninger Kroon het begeven. We konden er niet meer langs. Het pad loopt er nu met een grote bocht omheen.

Ik loop door het veld van fluitenkruid, dat nog net niet in bloei staat. Het reikt tot over mijn knieën. Ik pluk een paar jonge blaadjes en stop ze in mijn zak. Ik vind het zo lekker pittig in de soep! De tinteling op de tong blijft wel een paar uur hangen. Wild proeft het, net zo wild als deze boomgaard. Sommigen zeggen dat je dat niet moet doen, fluitenkruid eten. Je kan je vergissen met dollekervel. Maar ik weet dondersgoed hoe fluitenkruid eruit ziet en hoe het smaakt. Ik doe het wel. Veel te lekker! Bovendien, ik heb me rot gezocht naar dollekervel, maar heb het nog nooit ergens kunnen ontdekken, hier in Friesland.

Ik loop langzaam over de betonnen brug. Een eend zwemt traag van me weg, bang, maar ook weer niet. En dan sta ik stil. Voor me ligt het weidse groene land, met zijn uitgestrekte horizon. De zon schijnt helder in het water van de sloot en op de bomenrand.

De lichtgroene knoppen zijn maagdelijk mooi en de zon kietelt de hormonen met zijn licht. Ze willen graag barsten en groeien! Als die stormachtige wind maar eens ophield! De wind is meedogenloos. Het waait al urenlang, aan één stuk door, breekt takken af, maakt bruine rouwrandjes aan het prille blad. Maar tegelijkertijd doet het iets. Het rekt dit moment. Dit betoverende moment, het meest magische van de hele cyclus: Het ontspruiten. Op dit moment voel ik me een kind, eeuwig jong en onveranderlijk vol energie. Ik trotseer de wind en stap van de brug af, het weiland op. De wolken scheren door het zwerk. Het eindeloze raaigras siddert als een glinsterende groene vacht in de stevige bries. Zo begin ik mijn wandeling. Met voetstappen van hoop.

Alowieke